Geboren: 20 oktober 1920 te Kloosterburen (Gr.)
Overleden: 16 maart 2010 te Oisterwijk (N-Br.)
Voornaam: Pieter
Familienaam: Dijkema
Grootgebracht in het dorp 't Zandt, gelegen in het landbouwgebied van
Noordoost-Groningen; vader was hoofd van de School met de Bijbel, streng Gereformeerd.
Van midden 1932 tot 1935 opleiding aan de Christelijke U.L.O.-school te
Appingedam, afgesloten met diploma B voor de wiskunde-vakken.
Van september 1935 tot juni 1938 opleiding aan de Christelijke H.B.S. te
Groningen, afgesloten met einddiploma. Liep in 1937 voor het eerst een Katholieke kerk
binnen, hetgeen een diepe, onvergetelijke indruk maakte.
Na aanvankelijk orgel te hebben willen studeren, vanaf september 1938 studie
bouwkunde en architectuur aan de T.H. te Delft, met het behalen van het candidaatsexamen
in juli 1942.
Vanaf april 1943 met een grote groep andere studenten werkzaam in de Volkswagenfabriek te
Wolfsburg, en eind april 1945 met een collega teruggelopen naar Noordoost-Groningen.
Vanaf september 1945 werkzaam in de stad Groningen voor de wederopbouw van de
binnenstad, als medewerker van zijn leermeester professor Ir. M. J. Granpré Molière, tot
september 1948. Zomer 1947 behalen ingenieursexamen te Delft. Vanaf september 1947 tot
juni 1949 assistent architectonisch ontwerpen, twee dagen per week, te Delft. In augustus
1948 overgang naar de Katholieke Kerk. Vanaf begin september 1948 tot mei 1949 verbonden
aan de stedebouwkundige dienst van de stad Breda.
Vanaf mei 1949 tot februari 1988, als architect werkzaam aan de bouw van de
medische faculteit en het daarbijhorende Sint-Radboud ziekenhuis te Nijmegen, de
beginjaren als eerstaanwezende onder leiding van Ir. J. van der Laan.
Rond het jaar 1960 ontwerp en uitvoering van de "Gedachteniskapel"
voor Pater Titus Brandsma O.Carm., te Nijmegen, en opdracht voor een kerk met pastorie in
een nieuwe wijk in Nijmegen. Eind november 1960 promotie in Delft op het proefschrift
"Innen und Aussen".
In 1961 begin uitvoering kerk van "De Verrijzenis van Christus" te Nijmegen.
In 1963 het ontwerp voor de kerk van "De goede Herder" voor Sint-Oedenrode
(Eerschot) gereed, en daarna uitgevoerd.
Enkele jaren nadien een ontwerp gemaakt voor een kerk in een nieuwe wijk te Breda, met de
mogelijkheid van een gebruik als kleine kerk voor de werkdagen, en een gebruik als grote
kerk voor de zon- en feestdagen. Niet uitgevoerd op grond van nader sociografisch
onderzoek van het "KASKI".
Rond 1970 een nieuwe kerk (Sint Jan de Doper), ter vervanging van een bestaande, ontworpen
op een nieuw terrein in Boskoop, en de uitvoering begeleid.
In het begin van de tachtiger jaren het nieuwe liturgisch centrum in
de Sint- Jan te 's Hertogenbosch ontworpen, en de uitvoering ervan begeleid.
Vanaf 1960 een zestal woningen gebouwd voor grotere gezinnen; in Nijmegen, Oss,
Eindhoven, Heilig Landstichting, Mook en Roosendaal, waarbij ook de grote lijnen van de
tuinaanleg werden betrokken.
Rond 1980 het ontwerp gemaakt voor de uitbreiding van het Nijmeegse stadhuis, en
de uitvoering begeleid. Verder voor de nieuwbouw van het hoofdkantoor van dagbladenconcern
"De Audet" te Nijmegen.
Bij alle gemaakte plannen heeft het verkrijgen van een goede inpassing in een
bestaande omgeving, of het maken van een nieuwe omgeving een grote rol gespeeld. Vandaar
ook een veelvuldig en nauw samenwerken met stedebouwkundigen en tuinarchitecten.
De inrichting van de ontworpen gebouwen werd door de opdrachtgevers meestal aan de
architect toevertrouwd.
Bij een aantal opdrachten is er een nauwe samenwerking ontstaan met verschillende
beeldende kunstenaars, in het bijzonder met de Brabantse beeldhouwer Niel
Steenbergen en de Brabantse schilder Jan van Eijk. Met Niel
Steenbergen in verschillende gebouwen voor de medische faculteit en het
Sint-Radboudziekenhuis te Nijmegen, bij het nieuwe liturgisch centrum van de kathedrale
kerk in Den Bosch, en bij "De Goede Herder"-steen in de absis van de kerk in
Sint-Oedenrode. Met Jan van Eyk eveneens bij gebouwen van faculteit en ziekenhuis te
Nijmegen, en verder bij de Gedachteniskapel voor Pater Titus, in de inmiddels afgebroken
Verrijzeniskerk in Nijmegen, in De Goede Herder Kerk in Sint-Oedenrode, in de hiervoor
genoemde kerk in Boskoop, en bij het nieuwe liturgisch centrum van de Sint-Jan in Den
Bosch. Beide kunstenaars, de één wortelend in West-Brabant, de ander meer in
Oost-Brabant behoren tot de grootste van onze tijd, en niet alleen in Nederland.
Ontwerp-begeleiding gegeven aan studenten Hoger Bouwkunst Onderricht aan de
Leergangen te Tilburg, op zaterdagen gedurende een drietal jaren rond 1950. Gedurende
één jaar aan de Cursus voor Kerkelijke Architectuur te Den Bosch. Na 1960 lessen gegeven
over "Binnen en Buiten" te Tilburg, aan de Academie van Bouwkunst te Arnhem en
te Amsterdam.
"Innen und Aussen"
In paragraaf 63 en paragraaf 65 hebben wij kunnen lezen over
"cave paintings ... in places perpetually dark ... for no decorative reasons";
over "the statue of the god ... concealed in a dark cell ar the furthest extremity of
the temple"; en hoe Jaweh's Glorie de door Mozes opgerichte tabernakel vervulde.
Voorts, over "sacred manifestations in places accessible only to the initiated".
En. daarnaast, over zuilengangen met aanverwante werken voor niet-ingewijden, voor gewone
stervelingen, voor "the men in the street".
Welnu, een "cella", een "binnen", waar God in het verborgene als de
Zich immer Verbergende woont, enkel toegankelijk voor ingewijden, en ... een
"midden"
één-voudig of ont-wikkeld, in welke vorm dan ook, en al of niet met over-gangen - voor
het bij-een-komen van het eer-biedende volk, kan aldus, uit een oogpunt van architectuur,
met de antieke tempel, waaronder ook die van het Oude Testament, in zekere mate op
dezelfde wijze, eveneens worden gekarakteriseerd de eigen plaats doorheen de geschiedenis
ingeruimd voor de bediening van Woord en Sacrament?
Kan aldus, in grote trekken, eveneens worden samengevat de grondvorm van de
kerk?
In de Schrift vinden wij vermeld hoe de Heer in een grote opperzaal - goed
gemeubeld en van alles voorzien - zijn intieme leerlingen brood reikte en daarna de kelk
87). Hoe bij zijn sterven het voorhangsel van de tempel - dat is: het tapijt voor de
toegang naar het Inwendige 88), het Heilige - scheurde in tweeën, van boven tot onder
89). Hoe na zijn heengaan de leerlingen iedere dag bij-een-kwamen in de voorhof van de
tempel, in de zuilengang van Salomon, voor de verkondiging van het Woord; hoe, die dit
Woord aanvaardden, veelal gewone stervelingen, het doopsel ontvingen, dat wil zeggen:
werden "initiated"; en, hoe zij gezamenlijk thuis, dat is in een binnenruimte,
braken het brood 90).
In Jeruzalem aldus een aantal decennia bij-een-komend in tempel - dat is: in de voorhof
ervan - en in woonhuizen. Overal elders - waar toegelaten - op de markt of in de synagoge,
en overigens, of uitsluitend, bij iemand thuis. En daarna,
zoals uit het begin van de derde eeuw gevonden in Doura-Europos, een stadje aan de
Euphraat, onder meer in een zogenaamde "église-maison", een bouwwerk, uitwendig
geheel en inwendig eigenlijk ook, overeenkomstig andere huizen van stad of streek. Uit een
oogpunt van architectuur gezien slechts een gewoon huis, waarvan "les pièces
distinctes ont reçu un rôle diffèrent" 91), dat wil zeggen: onderscheidenlijk voor
de bijeenkomsten rondom woord of tafel, voor de "initiation", en mogelijk ook
als onderdak voor de bedienaren.
In een drietal bijzondere bouwwerken van meer eigen aard eerst veel later, naar alle
waarschijnlijkheid niet voor het Edict van Milaan van 313 n. Chr.: voor het toedienen van
het doopsel in "baptisterium", voor de bediening van het woord en voor de
verzameling tot dankzegging in "basilica", voor de gedachtenis van martelaren en
profeten in "martyrium". Baptisterium en basilica, met dienst- en
woonvertrekken, veelvuldig verenigd rondom een hof, op een wijze aansluitend bij die van
de "église-maison"; basilica en martyrium, wat betreft de functie, vaak
verenigd, en alsdan, qua vorm, de een in de ander of de ander in de een, min of meer in
elkaar opgaand, dat is: òf in de vorm van een basilica met transept 92), òf in de vorm
van een centraalbouw met abside.
Na de kerkvrede van Constantijn aldus in enkele bijzondere bouwwerken. In grote
lijnen naar het wel lijkt voornamelijk in een tweetal zeer onderscheiden vormen. In de
vorm van een min of meer uitgesproken langsbouw, en in de vorm van een vrijwel volkomen
centraalbouw. In een aantal bouwwerken in elk geval van meer eigen aard. Wij vragen
niettemin: in bouwwerken - vanuit een oogpunt van architectuur - ook wezenlijk nieuw?
Wij zien dienaangaande enkele plannen. Allereerst van een tweetal basilieken. Van de
vroegere, de zogenaamde "basilique constantinienne de Saint Pierre", gebouwd in
de vierde eeuw te Rome, boven het graf van de apostel-martelaar Petrus; voorts van de
kathedraal te Bröd in Noord-Syrië van omstreeks 400 n. Chr. De ene, vijfbeukig met
transept, het geheel vanaf de straat toegankelijk via een - naar het schijnt - open
voorhof of atrium; de andere, van minder grote opzet, slechts driebeukig en zonder
transept, en door een portico als overgang verbonden met de stedelijke ruimte; de
bijgebouwen van beide kerken zijn hier buiten beschouwing gebleven.
Hoewel in allerlei vormen eeuwen tevoren reeds voorbereid zoals wij hiervoor al
hebben gezien enigermate in de basilica Ulpia, meer en duidelijker, naar het lijkt, in
enkele private Romeinse basilicas en in een aantal andere gebouwen 93) -, wij mogen hier
inderdaad - tenminste wanneer wij tenvolle ook acht geven andere werken, zowel aanverwante
als niet-aanverwante, die er in "ruimte" of "tijd" plaats hebben
gevonden, dat is: die er passende plaats is bereid - nog oog worden een wijze van
"uit-grijpen" tussen "binnen" en "buiten" zeker van eigen
aard, en, ook waarlijk wel nieuw.
Tenvolle ook acht geven andere, aanverwante werken! In dit licht lezen wij bij Van der
Meer: " ... als ... de menigte is binnengedrongen, klinken ineens de ijle psalmverzen
van den intocht en schrijdt een witte stoet naar het hoge podium achterin, om er roerloos
te zitten rond een hoge cathedra; witte senaat rond den gezalfden voorganger" 94);
"in de basilieken van omstreeks 400 ... zag men aan de oostkant een hoge
spreektribune ...; zij had den gewonen vorm van een halfronde, uitgestulpte exedra, met
rondlopende zitbank aan weerskanten van de voorzittersstoel, soms in meerdere rangen boven
elkaar ...; zij heette al "absida", lag drie tot zes treden hoger dan het schip,
was afgesloten door de gewone getraliede balustrade der podia en rostra's, en was de
plaats voor alles wat men in de cathedra belichaamd zag: het bisschoppelijk gezag, de
apostolische successie, en de gezagvolle en rechtgelovige bediening des Woords" 95);
"was de leerdienst ... afgelopen, dan zond men de oningewijden weg; de deuren gingen
dicht, de lampen aan, de gordijnen tussen de zuilen toe, en zegt Augustinus "dan
komen wij naar beneden, naar de plaats des gebeds", dan ligt de exedra verlaten, de
kerk is half leeggestroomd en het altaar wordt omringd" 96); "... het kleine,
toen nog houten altaar, afgeschut door ... cancelli" 97); "... het altaar,
waarop slechts nu en dan de codex ligt met het Woord, en enkel tijdens het Hooggebed de
geoorde kelken staan met den wijn, en de schalen met brood" 98).
Wij lezen voorts: "de basilieken raken vol afbeeldingen; ... de nieuwe figuratie
blijkt ... telkens streng geordend, en valt vanaf het begin uiteen in drie
afdelingen" 99); "... scènes ... voor een absis ... alle gewijd aan één thema
....... de
" M A J E S T A S D O M I N I " .... - in de aanvang wellicht
in de vorm van een kruis, een kruis evenwel wereld en dood overwinnend - " 99);
"historische cycli daarentegen vulden op gepaste wijze de wanden: daar konden zij
afzonderlijk bij het afschrijden van het schip bewonderd en ontcijferd worden ...; ...
portretten van heiligen en stichters en andere votiefscènes bleven uitteraard in de
portieken, zijbeuken en hoeken, wel toegankelijk doch minder opvallend" 100).
Over de afbeeldingen in de absis lezen wij nader: "het valt ... op, dat de Ouden geen
pogingen hebben gedaan om het onafbeeldbare af te beelden; ... den Vader, dien niemand
ooit gezien heeft, beeldt ook niemand af; ... slechts de Mensgewordene wordt afgebeeld,
niet de onzichtbare Glorie" 101). En wat de afbeeldingen van de Mensgewordene zelf
betreft, wij lezen nog over de "merkwaardige reserve der Ouden, hun sobere keus, hun
zin voor symbolische verwijzing naar het ongeziene, en boven alles hun eerbied voor het
onafbeeldbare en kosmische in het beeld des Heren .. " 102).
Wat wij, vanuit een oogpunt van architectuur haar vergelijkend met de in
paragraaf 68 beschreven basilica Ulpia wellicht meenden te kunnen afdoen met haar, bedoeld
is hier een basiliek zonder transept, te noemen: een rechthoekige "crypto-cour",
dat is een bedekte hof, aan beide lange zijden begeleid door een enkele of dubbele
"zuilengang", een zuilengalerij in de vorm van een oneigenlijke binnenruimte -
doorheen albasten vensters in de hoge muren onder het vlakke middendak naar alle
waarschijnlijkheid redelijk veel licht ontvangend - , welke aan één der korte zijden -
meestal aan de oostzijde en tegenover de ingang - door een vrijwel over de volle breedte
van de middenbeuk zich uitstrekkende "semi-cella" is afgesloten, lijkt, gehoord
hetgeen in de alineas hiervoor in het midden is gebracht, nog te vragen om een nadere
bezinning. Een nadere bezinning, om niet voorbij te gaan aan het eigenlijke geheim ervan.
Want ... een rechthoekige "crypto-cour" - in het midden, hoog, mild, goud-geel
licht ontvangend - aan beide lange zijden begeleid door "zuilengangen", door
on-eigenlijke binnenruimten, ... en, aan één der korte zijden, afgesloten door, of
wellicht beter gezegd: uitmondend in een "semi-cella", in de vorm van een
half-ronde exedra met koepelvormige afdekking, of, een enkele maal ook wel in de vorm van
een aan één zijde geheel geopende, ongedeelde, veelhoekige, vierkante of rechthoekige
ruimte, wat vermag deze te be-werken gezien "spreken" en "zwijgen" van
"zijn", gezien het "on-grijpbare" immer achter "uit-grijpen"
nog schuilgaand.
Wij lezen nog bij Lassus: "j'appelle basilique un type de lieu de réunion,
caractérisé par la division en deux parties distinctes: une salle rectangulaire, Ie plus
souvent divisée ... en trois nefs inégales destinés aux fidèles, un presbytérion ou
sanctuaire, Ou se tient Ie clergé ..." 103). "Deux parties distinctes: nef et
sanctuaire"! Wij lezen er nader over: "la basilique chrétienne rassemble les
fidèles dans une salle; ... mais c'est pour y assister a une cérémonie, présidee par
un clergé; cette salle est donc complètée par un sanctuaire" 104).
"Cette salle ... donc complètée par un sanctuaire"! Maar, is dit wel een goede
aanduiding van hetgeen hier eigenlijk geschiedt of zou moeten geschieden? Zou hier niet
eerder, vanuit een oogpunt van architectuur, om te be-werken "hetzelfde", sprake
moeten zijn van: "un sanctuaire complètée par une nef"? Een zaal, louter
vanwege een liturgische functie, nog beëindigd en volledig gemaakt door een halfronde nis
.... of, zo vragen wij, een "crypto-cour" als een wijze van
"uit-grijpen" naar een "midden", naar een "bij-één" tussen
binnen en buiten? Tussen een wel is waar onvolledige, want "semi-circulaire",
niettemin in aanzet toch eigenlijke cella, een binnen, en - wel via veelal meerdere,
andere trappen - de wildernis? Als een wijze van "uit-grijpen" naar een
"midden" tussen waar "zijn" - hoewel niet volkomen maar toch zeker in
aanleg - zich als het ware van wagen ont-houdt, in zekere zin zich "in"-houdt,
en, waar, in weelde en schittering, het zich schenkt en schikt?
"Deux parties distinctes: sanctuaire et nef". of, gezegd op de wijze van
architectuur: "semi-cella" en "crypto-cour". "Semi-cella",
dat is: waar "zijn" zich van wagen en voegen in de voor ons "gewone"
zijnden onthoudt, waar "zijn", terug-houdend, zich "in "-houdt, met
het oog op het ons mogen schenken van het geheimvolle. Waar, omwille van ons, God en het
Zijn-zelf elkaar naderen, elkaar als het ware raken? Waar voor ons stervelingen wordt
gesticht en op kan lichten "de Stede Gods"? "Semi-cella", dat is: waar
is uitgebeeld de "Majestas Domini", "de Heer ... als beeld van den
onzichtbaren God, eerstgeborene aller creatuur, glans van Gods heerlijkheid, en figuur van
zijn wezen: als degene die het heelal draagt op een woord van zijn macht" 105).
"Semi-cella", dat is: de plek voor de "gezagvolle" - op grond van
bijzondere wijding, "initiation spéciale" - bediening des Woords.
"Semi-cella", dat is aldus: "l'espace surélevé ... réserve au
clergé" 106, het "presbyterion".
En, ... "crypto-cour", dat is: waar in een "bij-één" zijn gekomen,
waar zijn verzameld, waar in het "midden" zijn gebracht: tegelijk ... zich
onthouden en zich toevertrouwen, tegelijk ... zwijgen en spreken van "zijn".
"Crypto-cour", dat is: waar cycli zijn uitgebeeld uit Oude en Nieuwe Testament,
waar is verhaald de bewogenheid doorheen de geschiedenis van God met zijn volk.
"Crypto-cour", dat is: voor het rond een altaar zich ver-gaderen - gade worden -
ter dankzegging bij een schaal met brood en een kelk met wijn. "Crypto-cour",
dat is aldus: "une salie rectangulaire ... pour réunir les fidèles" 107), het
schip.
"Deux parties distinctes: sanctuaire et nef", gezamenlijk met de
"wildernis", het buiten, al of niet met over-gangen en nadere trappen,
"het-zelfde" bewerkend. "Het-zelfde" be-werkend, ... inderdaad;
niettemin ... op een geheel eigen wijze. Op een geheel eigen wijze, want beide, evenals
het "heilige", de "cella" van de antieke tempel en de daarbijhorende
hof, wel vormend "deux parties distinctes", echter deze niet op gelijke wijze
als bij de tempel "rigoureusement séparées" 108), want ... niet zonder meer
cella en cour, doch ... "semi"-cella en "crypto"-cour.
"Semi"-cella en "crypto"-cour, zeker van elkaar onderscheiden, maar in
geen geval, zoals bij de Joodse tempel, gescheiden van elkaar. Integendeel, veeleer
tezamen vormend - sinds het tapijt voor de toegang naar het "Inwendige" scheurde
van boven tot onder - voor een nieuwe "dienst-om-te-eren": een nieuwe ruimte.
Inderdaad: "semi"-cella, want zich open-stellend voor en zich wendend tot een
soms talrijke schare. Echter eveneens: "crypto"-cour, want bedekt, om te blijven
waren: geheim als geheim. "Semi"-cella en "crypto"-cour, beide aldus
vormend, gezamenlijk met andere werken, aanverwante zowel als niet-aanverwante, een stede,
waar op geheel nieuwe wijze, op tot dusver ongekende, God wonen wil met Zijn volk. Een
volk, in het geheel, zij het ook in onderscheiden mate: "initiated".
"Semi"-cella en "crypto"-cour! Ook de basiliek met transept
kan op deze wijze worden gekarakteriseerd, waarbij het transept nog gezien kan worden als
een nadere ont-wikkeling, als een - wellicht enigzins overmatige - over-gang, dienend
waarschijnlijk een nieuwe functie, tussen absis en schip: nog gezien kan worden als een
brede ante-cella tussen semi-cella en crypto-cour.
Voor de vroege vormen van centraalbouw met absis - wij rekenen hiertoe ook
"structures of Greek cross plan" - geldt overigens hetzelfde. Wij zien daarvan
een tweetal plannen. Allereerst van de "Sanctuaire des
Prophètes-Apôtres-et-Martyrs" te Gerasa, ten oosten van het stroomgebied van de
Jordaan, uit het midden van de vijfde eeuw. Voorts van de "San Vitale" te
Ravenna van omstreeks 545 na Chr.: een achthoekige crypto-cour, op rijke wijze nader
geleed, en een absis; daarbij nog enkele nevenruimten en een narthex als overgang naar
buiten.
"Deux parties distinctes: sanctuaire et nef", "semi-cella"
en "crypto-cour", beide - ieder naar eigen aard plaats inruimend voor andere
werken, en zich voegend in elke tijd - lijken tezamen in velerlei vorm het eigenlijke van
de kerk te kunnen bewerken, dat is: het "wezen" ervan. In velerlei vorm, om zich
te voegen naar de eisen van iedere streek en van iedere tijd, want ... daartoe beide -
"semi-cella" zowel als "crypto-cour" - wederkerig aanpasbaar. Evenwel,
slechts voorzover een zich openen van de één, bij behoud van wezenlijk onderscheid, door
een zich toesluiten van de ander wordt beantwoord. Enkel, naar de mate, waarin het vormen
van een geheel voldoende samengaat met een bewaren van eigenheid. Alleen daar, waar samen
met de buitenruimte werkelijk sprake van een "gedrieën" blijft, dat wil zeggen:
eveneens nog van een echte binnenruimte, zij het dan ook slechts in de vorm van een aanzet
ertoe.
Wederkerig aanpasbaar, en daardoor zich kunnend schikken in iedere tijd en in iedere
streek. Echter, daarmee tegelijk in zich bergend: aanleg tot ont-lediging, wel in het
bijzonder van de plaats, waar "zijn" naar de aard van deze plaats eerder zwijgt,
dat is: - wel verstaan, strikt gezien vanuit een oogpunt van architectuur - van de Stede
Gods 109). Welnu, hoe en de mate waarin dit laatste doorheen de eeuwen is geschied
uitvoerig te vervolgen, lijkt voor eigen tijd, en zeker niet enkel voor architectuur, van
bijzonder belang, niettemin, de grenzen van dit geschrift te overschrijden, en ... veeleer
een boeiend onderwerp voor een nadere studie. Wij zullen hier moeten volstaan met het
schetsmatig trekken van slechts een enkele lijn, waarbij mogelijke omstandigheden, of
"voorwaarden", van welke aard dan ook, die ont-lediging - deze altijd
samenhangend met ont-wikkeling en ver-wikkeling - hebben kunnen bewerken, in het midden
zullen worden gelaten.
Aldus zien wij uit latere tijd aan het eind van deze paragraaf nog een vijftal
plannen, alle in meerdere of mindere mate, verwant aan de basiliek met transept.
Allereerst - een aanvang heel dicht nabij - het plan van de kerk van de
"Cistercienser-abdij" te Thoronet, in het bergland ten oosten van
Aix-en-Provence, gebouwd in de tweede helft der twaalfde eeuw: een spaarzaam verlicht
schip, in de vorm van een drie-beukige crypto-cour, uitmondend in een breder transept, het
laatste een over-gang vormend niet enkel tot de eigenlijke, vroeger de enige absis in de
as van het schip, doch eveneens tot een viertal absidiolen; tussen genoemd transept en de
vijf semi-cellas vinden wij telkens een rechthoekige over-gang van bescheiden maat.
Vervolgens zien wij het plan van de kerk van de "St. Albans Abbey" gelegen in
Hertfordshire, uit het eind van de elfde eeuw: een schip in de vorm van een langgerekte,
driebeukige crypto-cour, uitmondend in een haast al te breed transept, waarvan het hoger
opgaand, vierkant middendeel enigermate is verzelfstandigd door scheidingsbogen en hoger
invallend licht; een zevental, alle nader ont-wikkelde absiden van zeer uiteenlopende
afmetingen, zijn uitgebreid over de volle breedte van genoemd transept, en de middelste
drie ervan vormen als het ware de uitlopers van de drie beuken van het schip.
Uit het, naar alle waarschijnlijkheid, begin der twaalfde eeuw zien wij het plan van de
kerk van "St. Nectaire-le-Haut", gelegen in Midden-Frankrijk: een schip in de
vorm van een driebeukige crypto-cour, uitmondend in een breder transept, met hoger opgaand
middendeel, en zich voortzettend in een rijk ontwikkeld koor, met omgang en een drietal
absidiolen; een aanvankelijke abside in de vorm van een halfronde semi-cella gelegen aan
een transept, lijkt hier te zijn geworden tot een drietal kleinere semi-cellas gelegen
rondom een nieuwe crypto-cour, waarvan het hogere middendeel - het eigenlijke presbyterion
- door hekwerken van de kooromgang is gescheiden, en, die als geheel een verzachte,
gematigde uitloper lijkt van het schip.
Uit het tijdperk van de Franse Gothiek zien wij het plan van de "Notre-Dame" te
Amiens - in aanleg gebouwd in de eerste helft van de dertiende eeuw - , en het
oorspronkelijke plan van de "Notre-Dame" te Parijs, gebouwd rond 1200. Hetgeen
in een aantal Romaanse kerken lijkt te zijn voorbereid, is in de kathedralen der Gothiek
nader ontwikkeld. Schip en koor vormen hoe langer hoe meer gelijkwaardige delen voor en
achter het transept. De sterk plastische westbouw van het schip met hoofdtoegang, en de
halfronde, oostelijke koorbeëindiging geven wel is waar, samen met de inrichting, aan het
geheel nog een begin en een eind, maar een alles beheersende, aan zich ondergeschikt
makende gang van "buiten" doorheen een "midden" naar een
"binnen", - dat is naar waar "zijn" zich van wagen en schenken in
"gewone" zijnden ont-houdt, zich terug-houdend "in"-houdt, dat is:
naar de woonplaats van het Heilige, - het lijkt al te zeer, door een overdaad van
schilderingen en beeldhouwwerken "oversneeuwd" en verduisterd, door een tekort
aan zwijgen ont-kracht. Niet vooral vanwege de al te grote oriënterende werking van het
transept, doch in wezen door het vervagen van de oorspronkelijke semi-cella, door het
"oplossen" ervan in de cryptocour. De één-voudige absis van weleer lijkt aan
eigen ontwikkeling te zijn ondergegaan. Het schemerige licht door de gekleurde vensters en
de afdekking van iedere travee met haar eigen gewelven - zowel van schip, koor als
transept, van middenbeuk, zijbeuken en omgangen - mogen, hetgeen aanvankelijk met recht
heette een mild en goed verlichte crypto-cour en een meer in een schemer gehulde
semi-cella, hebben omgevormd, zich daarbij voegend een nieuwe tijd, tot een nieuw
samenspel van op elkaar betrokken doch ook aan elkaar geregen pseudo-binnenruimten - samen
overigens vaak van een adembenemende schoonheid - het neemt niet weg, dat wij hier
feitelijk staan bij een sterke mate van ont-lediging, een ont-lediging in de tijd van de
Barok trouwens nog verder voortgezet. Een sterke mate van ont-lediging in de Gothiek,
hetgeen bevestigd wordt door het oprichten in het koor van een oxaal, waarvan de
aanleiding wellicht gezien mag worden in de tochtige koude van een niet al te mild
klimaat, doch waarwan de architectonische zin ons lijkt te zijn de sterke behoefte aan een
nieuwe, meer afgezonderde plaats. Een meer afgezonderde plaats, wel is waar niet
toegankelijk voor gewone stervelingen, evenwel slechts vormend een pseudo-binnenruimte,
dat is; een hoog ommuurde cour in een veel grotere en veel hogere crypto-cour, en, die als
zodanig niet kan be-werken, hetgeen de abside wel be-werkt. Hetgeen wij ervaren in de
schemer der gewelven, wanneer wij van beneden naar boven zien, lijkt nog een aanzet te
kunnen zijn tot het daarin herkennen van het zwijgen van het "zijn".
Doorheen de Gothiek blijven wij inderdaad zien: "deux parties distinctes, sanctuaire
et nef", echter, niet meer in de duidelijke vorm van een halve, aan één zijde open
cella, een "heilige" plaats toegewend een overdekte hof, maar, in de vorm van
een wel onderbroken, en in zichzelf uiterst ver-wikkelde, en te zeer gelede, niettemin in
grote lijnen alles overstemmende crypto-cour, met daaraan toegevoegd, erin opgenomen een
eigen, afgezonderde plaats voor de bedienaren. Een eigen plaats, merkwaardig genoeg, meer
en meer "rigoureusement séparée". "Het koor is voorgoed een kerk in de
kerk geworden, waar het volk geen oog meer in krijgt" 110), aldus lezen wij bij Van
der Meer over de Laat-Gothische kathedraal. Het koor ... een kerk in de kerk, een geheel
afgezonderde plaats, daarmee nochtans ... niet meer in dezelfde zin of in gelijke mate als
de cella van de antieke tempel, of de semi-cella van de Vroeg-Christelijke basiliek, nog
met recht te noemen ... een "Stede Gods". Integendeel. Dit laatste overigens wel
te verstaan strikt gezien vanuit een oogpunt van architectuur.
Uit eigen tijd, uit de tweede helft van de zestiger jaren zien wij tenslotte nog
- qua inrichting nader uitgewerkt in het begin van de negentiger jaren - het plan, een
tweetal doorsneden en een binnenaanzicht van een kerk in de wijk Eerschot te
Sint-Oedenrode: een samengaan van een ca. 1.10 m. hoger gelegen, vrijwel vierkante
"semi-cella" van 5.20 m. breed en 5.30 m. diep, met daarbij nog over de volle
breedte een bordes van ca. één meter diep, en een eveneens vrijwel vierkante, enigzins
gelede "crypto-cour" van ca. dertig bij dertig meter; dat wil zeggen: "deux
parties distinctes: sanctuaire et nef". In het voorgedeelte van de
"semi-cella" is plaats voor de voorganger met zijn medewerkers, voor de
bediening van het Woord; onder het dak van de "crypto-cour", tussen een drietal
oplopende, gedeelde bankenrijen voor de gelovigen, blijft een ruimte over van ca. 12 m.
breed en ca. 24 m. diep, voor de viering van de geheimen van brood en wijn, de
"eucharistie", en, in een verdiept gedeelte ervan, voor het toedienen van het
doopsel, de "initiation". De "semi-cella" ontvangt alleen via de
"crypto-cour" enig daglicht, de drie wanden ervan zijn aan de binnenzijde
beschilderd in een onregelmatig patroon van verticale, donkerblauwe stroken, waarin aan de
achterwand een ikoon van het gelaat van de Heer is opgenomen, het geheel van de hand van
Jan van Eyk, terwijl meer voorin op de vloer een steen ligt van ongeveer rond 95
centimeter en dik ca. 24 centimeter met een afbeelding erop van de Goede Herder van de
hand van Niel Steenbergen.
Zijn hier op één-voudige wijze in het werk gebracht een plaats waar "zijn"
zich terug-houdend "in"-houdt om ons nader te brengen: het geheimvolle, om ook
in eigen tijd mensen te helpen ontmoeten de "Majestas Domini", een heel
bijzonder binnen, en, voorts een plaats voor het gelovig-zoekende, eer-biedende volk rond
de Tafel van de Heer, verzameld in een "midden", in een "bij-één"
ten opzichte van het buiten, de plaats voor het leven van alledag? En, mogen wij hier nog
geheel oog worden hetzelfde?
Uit: "Innen und Aussen" (vertaald en herzien),
Dr. Ir. P. Dijkema, Arnhem.
Noten:
l) "Erläuterungen zu Hölderlins
Dichtung", a.w., pag. 23; vert. "... wij zullen nooit weet hebben van een
geheim, doordat wij er de sluier van afnemen en het uit elkaar halen, doch alleen wanneer
wij het geheim als geheim bewaren".
2) Zie hiervoor bij pararagraaf 43.
3) Marcelle Werbrouck: "Le temple d'Hatshepsout a Deir-el-Bahari", Bruxelles,
1949; vert. "bovenhof", "middenhof" en "benedenhof".
4) Zie hiervoor bij Bernhard Wyss In: "Handbuch der Weltgeschichte". Bd. I,
kol. 229.
5) "Geschichte der Gartenkunst", a.w., Bd. I, pag. 17 en 18; vert. "
welk een schouwspel mag degene die van de rivier kwam wel niet gekregen hebben, zodra hij
door de lange, dubbele rij sphinxen ging, die aan beide zijden waarschijnlijk begeleid
werden door een laan van hoge acacia's, tot hij voor de enorme pylonendoorgang stond, dat
hem de toegang tot de terrassen verleende; ... in de zuilenhallen ... die de tuinen aan de
achterzijde afstoten, heeft de koningin met woorden en afbeeldingen ons over haar daden
verhaald; in het bijzonder over, hoe Ammon haar zou hebben opgedragen, In zijn huls een
tuin aan te leggen, groot genoeg om er zich in te kunnen vertreden".
deze doorgang is gekeerd, geven toegang tot de hof waar zich tussen de gebouwen van
het staatsarchief de zuil van Trajanus verheft; het monumentale bouwwerk, dat bestaat uit
een verdieping, was met veel pracht en praal bewerkt; het was afgedekt met goudkleurige,
bronzen pannen en de vloer, waarvan een deel teruggevonden werd, was verrijkt met mozaïek
en kostbaar marmer".
86) Anderson und Spiers: "Die Architektur von Griechenland und Rom", pag.
198, Leipzig. 1905; vert. "halfcirkelvormige absiden met halfronde koepeldaken".
87) Zie hierover bij het "Evangelie van Markus", hfdst. 14, vs. 22 t/m 25.
88) Zie hiervoor bij de "Profeet Ezekiël". hfdst. 41, vs. 16.
89) Zie hiervoor bij het "Evangelie van Markus", hfdst. 15. vs. 38.
90) Zie hiervoor bij de "Handelingen der Apostelen", hfdst. 5, vs. 12 en 42,
en hfdst. 2, vs. 41 en 46.
91) Jean Lassus: "Sanctuaires Chrétiens de Syrië: Essai sur la genèse, la forme
et l'usage liturgique des editie es du culte chrétien. en Syrië, du III sigle a la
conquête muselmane", pag. 19, Paris, 1947; vert. "de onderscheiden delen een
verschillende bestemming hebben gekregen".
92) A.w., pag. 112.
93) Zie hiervoor bij Emerson H. Swift: "Roman sources of Christlan art", pag.
30. New York, 1951.
94) F. van der Meer: "Christus' oudste gewaad", pag. 120. Utrecht-Brussel,
1949; opnieuw uitgegeven te Baarn, 1989.
95) A.w., pag. 106.
96) A.w., pag. 107.
97) A.w.. pag. 107.
98) A.w., pag. 108.
99) A.w., pag. 138.
100) A.w.. pag. 140 en 141; zie voorts biJ Jean Lassus: a.w., pag. 289 - 302.
101) F. van der Meer: a.w., pag. 158.
102) A.w., pag. 160.
103) Jean Lassus: a.w., pag. 44; vert. "ik noem de basiliek een soort plaats van
samenkomst, die wordt gekenmerkt door een deling in twee onderscheiden delen: een
rechthoekige zaal, (een schip), meestal verdeeld in drie ongelijke beuken bestemd voor de
gelovigen, en een ruimte voor de priesters, een heilige plaats. waar de geestelijkheid
zich bevindt".
104) A.w., pag. 56; vert. "de christelijke basiliek verzamelde de gelovigen in een
zaal; ... maar dat is om daar aanwezig te zijn bij een plechtigheid, die door de
geestelijkheid wordt geleid; die zaal is derhalve volledig gemaakt door middel van een
heilige plaats".
105) F. van der Meer: a.w., pag. 160; zie hiervoor verder de "Brief aan de
Kolossenzen", hfdst. l. vs. 15, en de "Brief aan de Hebreen", hfdst. l, vs.
3.
106) Jean Lassus: a.w., pag. 56; vert. "de hoger gelegen ruimte ... voorbehouden
voor de geestelijkheid".
107) A.w.. pag. 46.
108) Zie hiervoor bij Marinus Jan Granpré Molière aangaande "het monumentale in
de architectuur", in: "Woorden en Werken", in het bijzonder over de invloed
van het christendom, vanaf pag. 124, Heemstede. 1949.
109) Zie voor hetzelfde het eind van paragraaf 65, en het daarbij vermelde boek van
K.H. Roessingh: hfdst. IX.
110) F. van der Meer: "Geschiedenis ener kathedraal", pag. 51,
Utrecht-Antwerpen, 1952.
Curriculum Vitae: Niel Steenbergen
Geboren: 18 april 1911 te Steenbergen
Voornaam: Niel (Daniël Cornelis)
Familienaam: Steenbergen
Na een gymnasium-opleiding, met muzikale voorouders en ook zelf muzikaal, en het
voornemen om zeeman te worden op de grote vaart, volgt hij toch de roep van zijn talent op
het gebied van de beeldende kunst.
Van 1929-1932 opleiding aan de Academie voor Beeldende en Technische Vakken te Tilburg,
van 1932-1935 aan de Academie van Beeldende Kunsten te Antwerpen, en tenslotte van
1935-1938 aan de Rijksacademie te Amsterdam, met o.a. als leermeester Jan Bronner.
Ontvangt in 1934 de Belgische academieprijs met zilveren penning, en in 1938 te
Amsterdam de Prix de Rome, waaraan verbonden een aantal jaren werken o.a. in Rome; voorts
de gouden medaille op de Biënnale te Salzburg in 1956.
Zijn werkzaamheden als beeldhouwer zijn zeer veelzijdig en omvangrijk. Naast het
vervaardigen van vrij beeldhouwerk in hout .steen of brons, heeft hij in en aan talrijke
gebouwen, ook in het buitenland, zowel van profaan karakter als van religieuse aard, een
grote, belangrijke bijdrage geleverd. Door de jaren heen is veel van zijn werk
tentoongesteld.
In de naoorlogse jaren maakte hij in verschillende gemeenten gedenktekens voor de
vrede. In verschillende kerken vervaardigde hij monumentale sculpturen aan stenen altaren.
In een aantal stadhuizen, en ook in kantoren en ziekenhuizen zijn vele mooie wandreliëfs
van hem te vinden. Heel bijzonder is wel het in de tachtiger jaren in de
Sint-Janskathedraal te 's Hertogenbosch vervaardigde omranding van het nieuwe liturgisch
centrum onder de koepel.
Voor het buitenland maakte hij in 1964 deuren voor een kerk in Finland, en in 1968
deuren voor een kerk te Nazareth in Israël.
Naast het meer grote werk was hij ook een meester in het kleine. Door hem werden
bisschopsstaven met borstkruisen en ringen gemaakt en voorts altaarschalen en kelken. Uit
zijn handen kwamen ook vele bijzondere penningen.
Eén van zijn laatste werken is de abside steen van "De Goede Herder" in de
parochiekerk van De Goede Herder te
Sint-Oedenrode: een reliëf in hardsteen van grote ingetogenheid en geestelijke rijpheid.
Een meer uitvoerig overzicht van het leven en het werk van Niel is te vinden in het
boek: "Voor God en medemens: Niel Steenbergen, vijftig jaar kunstenaar", van
Peter Thoben, Oosterhout, 1988.
Curriculum Vitae: Jan van Eijk
Geboren: 18 april 1927 te Helmond
Voornaam: Jan
Familienaam: van Eijk
Opleiding tot Instrumentmaker aan de bedrijfsschool van Philips te Eindhoven van
1941-1943.
Opleiding aan de afdeling schilderen van de L.T.S. te Helmond van 1943-1945;
tekenlessen bij "meester" Knaap ter voorbereiding van de opleiding in
's-Hertogenbosch; begint In deze tijd te schilderen.
Opleiding Tekenen aan de Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Ambacht te
's-Hertogenbosch onder leiding van W. v.d. Plas, A. Verhorst en P. Rovers, van 1946-1948;
als schilder autodidact.
In 1950 een studiereis naar Frankrijk en Italië.
Vestigt zich in 1954 te Gerwen, in 1963 te Helmond, en in 1967 in Heeswijk-Dinther.
Overlijdt op 24 januari 1988 in een ziekenhuis te 's-Hertogenbosch.
De door hem toegepaste technieken als "vrij" kunstenaar zijn: schilderen,
tekenen, pentekenen. etsen en beeldhouwen; als monumentaal kunstenaar o.a. ramen,
wand-mozaïeken, wandschilderingen en altaar-beschildering.
Tentoonstellingen van zijn werk niet alleen In Noord-Brabant, maar ook In de rest van
Nederland, en verder in België, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland, Noorwegen, Finland,
Engeland, Ierland en de Verenigde Staten.
Monumentaal werk in overleg met architect Dijkema aan de Gedachtenis-kapel voor Titus
Brandsma te Nijmegen, waarvoor hij in 1960 een glasmozaïek vervaardigde boven de ingang,
en in de abside een wandschildering. Voor de inmiddels afgebroken Verrijzeniskerk op de
Hatertse-Hei (Nijmegen) in 1962 een wandschildering in de abside. Voor de kerk van
"De Goede Herder" in de wijk Eerschot te Sint-Oedenrode in 1965 een
wandschildering in de absis. Voor de kerk van "Sint-Jan de Doper" te Boskoop in
1971 eveneens. In 1984 vervaardigde hij voor het houten altaar van het nieuwe liturgische
centrum in de "Sint-Jan" te Den Bosch op een der panelen een ikoon van het
gelaat van de gestorven Heer.
Ooit door Jan, naar aanleiding van een gesprek bij zijn werk, hetgeen heel zelden
gebeurde, tot iemand gezegd: "Mij interesseert de mens... zoals die in het leven
staat, ontworteld, uit zijn wezen gehaald, druk bezig met onbelangrijke dingen die er
niets mee te maken hebben, die mens bezorgt me angst... Ik kan daarover moeilijk spreken,
daarom schilder ik".